Soms denk ik aan Hansje Brinker. De uitdrukking
'Tegen wil en dank' moet voor hem zijn bedacht. De arme jongen wordt van
heldendaden beschuldigd die hij nooit pleegde. Hoe kun je je daar tegen
verzetten?
Deze week nog, wijdde de krant een stukje aan hem: de grote
kleine Hansje Brinker die in zijn goeiigheid op een avond koekjes gaat
brengen naar een blinde man. Op de weg terug bemerkt hij een gaatje in
de dijk. Hij snapt het gevaar en redt volk en vaderland door zijn vinger
in het gaatje te proppen. Hansje peutert in mijn gedachten nog eens in zijn neus en denkt: 'Maar dat was ik niet.'
De sage komt uit het kinderboek 'Hansje Brinker or the Silver Skates' van de Amerikaanse schrijfster Mary Mapes Dodge uit 1856. In hoofdstuk 18 wordt tijdens de leesles in een klas in Engeland (!) een verhaal gelezen over een Haarlems jongetje: 'a sunny-haired boy of gentle disposition'. Déze, verder naamloze jongen, pleegt in dat verhaal de heldendaad. Niet Hansje, die is niet eens toehoorder van het verhaal.
Dat er in Spaarndam een spuuglelijk beeld is neergezet, zal Hansje niet kunnen schelen. Hij zal erom grinniken dat de kunstenares de dijk heeft verbeeld als iets wat vooral lijkt op een flinke hoop stront. Maar dat verdorie zijn naam aan deze flauwekul wordt verbonden, dat zeurt. Hij voelt het in zijn maag.
Ik gun Hansje zijn eigen beeld.
(Eerder als '60 seconden' verschenen in Haarlems Dagblad van zaterdag 19 juli)
© Richard Stekelenburg
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten