Ik had deze tekst het liefst integraal laten afdrukken in mijn krant. Maar hij is - praktisch dus - te lang daarvoor. Ik deel hem op deze manier. Het is een van de meest zinnige teksten die ik afgelopen maanden heb gehoord. Ik zou wensen dat politici op deze manier vertelde wat hen maatschappelijk raakt en waarom ze doen wat ze doen. Dominee Ranfar Kouwijzer heb ik nogal hoog zitten. Dit het géén politiek tekst is, legt hij ook uit..
En schrik niet... Dit is dus een preek...
Ranfar Kouwijzer:
In het diaconale werk van Stem in de Stad
zijn vluchtelingen een belangrijke doelgroep. In het Nieuwe Wereldhuis geven we
taalles aan tientallen mensen. We helpen mensen in hun asielprocedure. We
hebben een paar kamers voor mensen die uitgeprocedeerd zijn. In de Wereldkeuken
koken vluchtelingen gerechten uit hun vaderland – ze zijn trots op wat ze
maken, bouwen een netwerk op. Het is een begin van erbij horen. We waken bij de
gevangenis voor vreemdelingen op Schiphol en spreken ons uit als één van onze
mensen opgepakt wordt en in detentie verdwijnt.
Zorg voor vreemdelingen is een klassieke
diaconale taak. Het gaat terug op het Oude Testament waar profeet na profeet
oproept om te zorgen voor de weduwe, de wees en – daar heb je hem – de
vreemdeling. Jezus noemt de vreemdeling in zijn klassieke opsomming van werken
van barmhartigheid: “ik was een vreemdeling en jullie hebben mij geherbergd.”
Dat is geen vrijblijvendheid: voorzover jullie dat aan één van mijn geringste
broeders of zusters hebben gedaan, hebben jullie dat voor mij gedaan. En vice
versa: voor zover jullie iemand in de kou hebben laten staan, hebben jullie mij
in de kou laten staan.
Het is niet alleen een Schrifttraditie, maar
is ook daadwerkelijk eeuwenlang gebeurd – in het bijzonder de laatste vijftig
jaar. Kerkasiel, vluchtelingenspreekuren, maatjesprojecten, de Vluchtkerk, de
klacht over bed, bad, brood bij de Raad van Europa: allemaal het werk van
kerkelijke gemeentes en diaconieën. Stem in de Stad staat in een brede traditie
met het werk voor vluchtelingen.
Het is werk waar we veel waardering voor
ontvangen, maar er is ook controverse. Niet iedereen is blij met wat we doen.
Ik herinner me toenmalig minister Donner die bits uitviel en
vond dat kerken op moesten houden met – zoals
hij stelde – “illegaal opvangen van uitgeprocedeerde asielzoekers” en “hulp
bieden aan onwettige opvangpraktijken”. Kerken moesten het overheidsbeleid
volgen en zich beperken tot het begeleiden van vluchtelingen bij hun terugkeer.
Het is natuurlijk spannend dat wij met ons vluchtelingenwerk midden in een
maatschappelijke politieke discussie zitten. Als ik daklozen te eten geef, is
er niemand – van links tot rechts – die het daar niet mee eens is. Maar vreemdelingen zijn nu eenmaal object van
politiek debat. We verschillen in onze standpunten en visie. Van ‘alle grenzen
dicht!’ tot ‘no borders!’. Ik kan er voetstoots van uitgaan dat ook deze
gemeente vanochtend is opgebouwd uit mensen met verschillende politieke
inzichten. We hebben geleerd om dat maar buiten beschouwing te laten. De kerk
voor is voor het gesprek over het geloof, het televisie-programma voor het
gesprek over politiek.
Je zou ook kunnen zeggen dat die verschillen
ons juist nopen tot verdere doordenking en gesprek. Waarom komen kerken en
diaconieën op voor vluchtelingen? Zijn daar grenzen aan? Hoe verhoudt de
bijbelse opdracht zich tot onze actualiteit? Is de samenleving niet oneindig
complexer geworden? Kunnen we oudtestamentische aanbevelingen zomaar als norm
voor ons hedendaagse handelen nemen? Over die vragen wil ik eens met jullie
nadenken.
---
Wat mij opviel toen ik wat Bijbelstudie deed
is dat het Hebreeuws twee woorden
kent voor vreemdeling. Het standaardwoord voor vreemdeling is ger. Het gaat om iemand die zijn land
moest verlaten vanwege honger, oorlog of vervolging. Politieke of economische
motieven zijn in de Bijbel om het even: je bent je leven niet zeker. Een ger is dus een kwetsbaar mens. Hij of
zij heeft verder niemand. De Bijbel heeft uitgesproken opvattingen over hoe er
met zulke vreemdelingen omgesprongen moet worden. Ze verdienen sociale
ondersteuning én wettelijke bescherming. Er is nog een ander woord dat ook
vreemdeling betekent: nekar. Dat is
een vreemdeling met geld en invloed. Denk aan de marskramers of buitenlandse
gezanten. Even vrij vertaald: de expats
en buitenlandse investeerders. Heel opmerkelijk: jegens die categorie
vreemdelingen is de Bijbel uiterst kritisch. Die moeten worden buitengehouden
en daarmee mag je je niet inlaten. Dat is dus precies omgekeerd ten opzichte
van ons huidige politieke beleid. Bij ons moet je tegengewerkt worden en
buitengehouden als je kwetsbaar bent en weinig hebt, en juist welkom geheten en
binnengehaald als je rijk bent en veel macht hebt.
Maar er zijn dus twee woorden voor
vreemdeling. Wie thuis is in de Bijbel weet dat er teksten te vinden zijn die
positief zijn over vreemdelingen en teksten die negatief zijn over
vreemdelingen. Daar zit dus dit achter: positieve teksten, dat gaat altijd over
de ger – en negatieve teksten gaan
over de nekar.
Ik wil met jullie verder over de ger. Dat is het soort vreemdeling waar
wij ons in het diaconale werk ook op richten. Zorg voor die vreemdelingen is in
de Bijbel niet zomaar liefdadigheid: het is een must. Als motivatie wordt
steeds een constitutief element uit de eigen geschiedenis van Israël gegeven: “behandel
vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als
jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte”. Het vreemdeling
zijn in Egypte met zijn slavernij en later het banneling zijn in Babel is een
grondmotief in de Bijbel. Er is een fundamenteel besef van ontworteld zijn dat
weerspiegelt wordt in een verhaal als dat van Abram: hij laat alles wat
vastligt in zijn leven achter zich. “Mijn vader was een zwervende Arameeër”.
Zo’n leven is een bestaan dat van plaats naar plaats voert. Het is een
waagstuk, zonder anker en zonder vaste grond. Abram is nog niet in zijn land
van bestemming of hij moet verder vluchten: er breekt hongersnood uit en hij
wordt economisch vluchteling. Ook over Mozes wordt verteld dat hij moest
vluchten: de woestijn van Midian in. Zijn zoon noemt hij Ger-som (vreemdeling).
Want zegt hij: ik ben een vreemdeling geworden, ik woon in een land dat ik niet
ken. Jezus werd door Jozef en Maria meegenomen op hun vlucht naar Egypte, ten
tijde van Herodes. Alle grote Bijbelse helden waren vluchtelingen. “U moet het
recht van vreemdeling eerbiedigen. Bedenk dat u zelf slaaf geweest bent in
Egypte tot de Heer uw God u heeft bevrijd. Daarom gebied ik u zo te handelen”.
Wie van u is geboren en getogen in
Kennemerland? Haarlem of omgeving? Mag ik vingers zien. Wie komt van elders en
is hier later naar toegekomen? Wie kent de ervaring van ergens vreemd te zijn
en aangewezen te zijn op de welwillendheid van anderen? Heb je je ooit
aangemeld bij een kerkelijke gemeente waar je niemand kende? Trouwde je in een
schoonfamilie die net iets hoger stond op de sociale ladder dan de jouwe? Kwam
je halverwege een schooljaar in een vreemde klas? Ging je studeren in de grote
stad of in het buitenland? Moest je op vakantie in een ver land opeens naar een
ziekenhuis? Allemaal situaties waarin je niet precies weet hoe het hoort.
Waarin alles wat jij geleerd hebt en belangrijk vindt, gerelativeerd wordt.
Hier gaat het anders en ik moet me maar aanpassen.
Spannend: doe ik het goed? Irritant: wat doen
ze hier rare dingen. Eenzaam: hoor ik er wel bij? Denk eens terug aan zo’n
situatie uit je eigen leven. Haal je die periode uit jouw leven eens voor de
geest. Hoe voelde jij je – toen jij vreemdeling was? Heb je er goede ervaringen
mee opgedaan? Hebben mensen je geholpen? Of waren het negatieve ervaringen?
Hebben ze je gekleineerd? Van je geprofiteerd?
Ik heb jullie gevraagd naar ervaringen uit
jullie eigen leven. Omdat ik veronderstel dat de identificatie met slavernij in
Egypte geen levende werkelijkheid is. Hoezo zijn wij vreemdeling geweest? Ikke
niet hoor. Ik ben altijd Nederlander geweest. Sommige mensen zeggen het me heel
eerlijk, als het gaat over het werk bij Stem in de Stad. “Sorry, asielzoekers,
daar heb ik helemaal niets mee. Ik kan me er helemaal niets bij voorstellen.
Het staat gewoon ontzettend ver van mijn bed”. Klopt. De kans dat je als
geboren Nederlander zonder papieren komt te zitten of moet vluchten is nihil.
En als er al wat misgaat, ja dan gaan we wel naar Canada ofzo of naar
Nieuw-Zeeland. Ja, dat zien we dan wel weer. We hebben er geen collectieve
verbinding mee, met dat thema vluchteling.
Wie van u heeft de oorlog meegemaakt? Heeft u
de Duitsers er zelf uitgegooid? Ik heb er moeite mee als er gedaan wordt alsof
dit land ‘vanzelfsprekend van ons is’. Als er geen anderen waren geweest die
ons hadden geholpen was dit land helemaal niet van ons. Iedereen heeft van tijd
tot tijd bescherming nodig. De autonome, superieure mens – die van nature
verblijfsrecht heeft – bestaat niet.
In de Oudtestamentische teksten over het
jubeljaar zegt God: “Land mag nooit verkocht worden, alleen verpacht. Want het
land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast
zijn.” Dat gaat nog verder dan een herinnering: ooit was jezelf een
vreemdeling. Je bent het nu! Het land is niet van jou, zoals je leven niet van
jou is. Je hebt het allemaal gekregen van boven. Je hebt het niet in handen. Als
je dat gelooft – dat het land niet van jou is, maar van God, dat je je leven
niet zelf gemaakt hebt, maar gekregen – dat je een gelukszoeker bent, die niet
leeft vanuit zijn rechten, vanuit zijn zelfrechtvaardiging, maar uit genade,
dan kom je anders in het leven te staan. Here
God wij zijn vervreemden, door te luisteren naar uw stem. Voor mij betekent
dat dat het verschil tussen wel of geen status in Bijbelse zin radicaal is
opgeheven. Superioriteit is ondenkbaar. Je kan de ander dus ook niet
veroordelen tot een slachtofferschap waar jezelf dan boven staat. Je staat
naast elkaar. Optrekken met vreemdelingen is voor mij een Bijbelse levenswijze.
Niet omdat we klakkeloos Oudtestamentische voorschriften toepassen. Die laten
we op tal van andere moderne levensvlakken ook niet doorslaggevend zijn. Ja, ik
zoek geluk. Voor mezelf en voor anderen. Ik bezit niets en ik heb niets. Het is
allemaal te leen. Wat zou ik een ander dan vastzetten in zijn schuld? Gevangen
houden omdat hij geen papieren heeft? Bij de keel grijpen omdat er nog een
klein bedrag uitstaat? Mij is zelf voor een vermogen kwijtgescholden.
Er is een oud lied van Johannes de Heer: Is
uw paspoort getekend, o mens. Het speelt met de gedachte van een
identiteitscontrole bij de hemelpoort. “Slechts het kruis in uw paspoort geeft
toegang, Jezus ging voor, Hij wacht aan de grens. Is uw paspoort getekend, o
mens?” Verontrustend beeld: wie hier zijn papieren goed op orde heeft, zou
daarboven wel eens een probleem kunnen hebben. Staat er een kruis in je paspoort?
Leuke vraag voor de veertigdagentijd: hoe kom je aan zo’n kruis? Laten we de
preek niet te pessimistisch eindigen. Ik kan me niet voorstellen dat de engelen
van de hemelse IND al te onmenselijk zijn. Dat ze werken met uitzetquota, met
isoleercellen of met dwangmiddelen conform geldende geweldsinstructies. En weet
u waarom niet? Omdat ze daarboven een baas hebben die zelf vreemdeling is
geweest en afhankelijk van mensen die hem opvingen. Nee, van de geldigheid van
onze hemelse papieren moeten we het niet hebben. Wel van de Heer, die ons
aanziet met ontferming bewogen.
Is deze preek te politiek geworden? Ik hoop
van niet. Ik wil niet miskennen dat er allerlei praktische vragen liggen. Dat
het nooit makkelijk is – en dat er anderen zijn die dat als vak hebben. Maar ik
verzet me tegen het beeld dat wij een taart zouden hebben en dat de vraag die
nu actueel is, de vraag is hoeveel we van die taart zouden willen weggeven. De
helft? Een punt? Een kruimel? Helemaal niks? Ik kan niet uit de voeten met dat
beeld: wij hebben een land, en dan gaan we nu eens discussiëren hoeveel we van
dat land willen delen. We hebben geen land. Zoals we onszelf niet hebben.
Straks bidden we het Onze Vader, met die
bede: Vergeef ons onze schulden, zoals wij vergeven onze schuldenaren. Onze
schulden zijn ons vergeven. We leven allemaal van een generaal pardon. Een
ander bij de keel grijpen en vastzetten, ik zou het niet kunnen.
Amen.